De natuurlijke behandeling van wormbesmetting bij paard en pony

Alle paarden hebben wormen in hun lichaam, direct na de geboorte worden veulens al besmet door de merrie. Wanneer de besmetting binnen de perken blijft, door middel van voorzorgsmaatregelen zoals hygiëne, voeding en vermijden van stress en een gerichte wormbestrijding, zal het paard weinig problemen van de besmetting ondervinden. Pas bij een ernstige besmetting kunnen gezondheidsproblemen optreden zoals conditieverlies, koliek en problemen gerelateerd aan de beschadigingen van de aangetaste organen.

Niet alleen volwassen wormen zorgen voor problemen bij het paard, ook wormlarven kunnen door hun migratie (het bewegen door de darmwand en andere organen) veel schade veroorzaken. Algemene symptomen bij een worminfectie zijn: eetlustvermindering, vermagering, groeistop, een doffe vacht en gevoeligheid voor koliek. Meestal kunnen wormeitjes aangetoond worden via mestonderzoek. Het paard kan met vele wormsoorten besmet raken. De meest voorkomende wormen bij paarden en pony’s zijn:

  • Strongylus vulgaris: via het voer kunnen Strongylus-larven opgenomen worden. Ze dringen door de slijmwand van de dikke darm heen in de bloedvaten. Hiervandaan kunnen ze via de bloedvaten door het hele lichaam migreren. Tenslotte komen ze weer terecht in de dikke darm, waar ze tot volwassen wormen uitgroeien. Hier leggen vrouwelijke wormen ook hun eitjes, die via de mest uitgescheiden worden. Binnen een aantal dagen groeien deze uit tot infectieuze larven, die weer opgenomen kunnen worden door de volgende gastheer.
    De Strongylus is een van de schadelijkste parasieten bij het paard. Vooral de larven veroorzaken veel schade bij hun migratie door het lichaam. Er kunnen darmbloedingen optreden, ontstekingen in de bloedvaten ontstaan en tenslotte aneurisma (bloedvatverwijdingen) optreden. Dit laatste kan leiden tot het scheuren van een bloedvat en daardoor een inwendige bloeding veroorzaken. Abcessen komen voor, de paarden hebben koorts, een verminderde eetlust en een doffe vacht. Ook koliek en darmverstoppingen treden op, zelfs hersenontstekingen en verlammingen kunnen optreden als de larven in het zenuwstelsel terechtkomen.
  • Rode bloedworm (Cyathostominae): meestal worden de wormlarven via het voer opgenomen worden. In de gastheer dringen ze in de darmwand door, waar ze tot volwassen wormen uitgroeien. Vervolgens keren de inmiddels volwassen wormen terug in de darmholte en hechten zich vast aan de wand, waar ze leven van de darmwandcellen. Volwassen vrouwelijke wormen leggen eitjes, die via de mest uitgescheiden worden. Binnen een aantal dagen groeien deze uit tot infectieuze larven, die weer opgenomen kunnen worden door de volgende gastheer.
    Bij migratie door de darmwand kunnen de wormlarven ook bloedvaten beschadigen, waardoor groot bloedverlies kan optreden. Sommige Strongyliden voeden zich zelfs met bloed. Een verminderd resorptievermogen, darmontstekingen en zweren zijn het gevolg. Symptomen zijn: diarree, koliek, verminderde eetlust, doffe vacht, vermagering en conditieverlies. Ernstige gevolgen kunnen optreden aan het eind van de winter tot begin van het voorjaar. De larven die in het najaar door het paard zijn opgenomen kruipen de darmwand in en kapselen zich in om aldaar te overwinteren. Zodra het voorjaar wordt komen al deze larven tegelijkertijd uit de darmwand gekropen. Dit geeft veel schade aan de darmwand, waardoor ernstige diarree of darmkrampen optreden. Vaak kunnen er wormen in de mest worden gevonden, deze zijn rood en een paar cm. lang. Deze wormen zijn alleen op de verse mest te zien, want binnen enkele minuten zijn ze niet meer zichtbaar.
  • Lintworm (Anoplocephala): deze lintworm is slechts enkele cm’s lang, maar door de gelede bouw wordt hij gerekend tot de Lintwormen. Deze worm nestelt zich aan de darmwand, vooral op de overgang van de dunne darm naar de blinde darm. Hierdoor kunnen ter plekke ontstekingen in de darmwand ontstaan, die de beweeglijkheid van de darm kan verminderen, waardoor verstoppingen van het laatste deel van de dunne darm kunnen optreden. Een paard met lintwormen heeft meestal geen symptomen, alleen bij verstoppingen treden koliekverschijnselen op.
    De lintworm vormt segmenten (proglottiden) die gevuld zin met wormeieren en worden uitgescheiden met de mest, waarna deze eieren zich ontwikkelen tot larven. Deze larven infecteren mijten die samen met het gras door het paard worden opgenomen en het dier zo besmetten.
  • Strongyloides westeri: deze kleine worm komt algemeen voor bij veulens, die direct na de geboorte via de merriemelk worden besmet met larven die door de slijmvliezen van het veulen dringen en een trektocht door het lichaam via de longen naar de luchtwegen maken. Vanuit de luchtwegen worden de larven opgehoest en doorgeslikt, waarna zij zich in de darm ontwikkelen tot volwassen wormen in de dunne darm. Dieren ouder dan 6 maanden hebben afweer opgebouwd tegen deze worm, zodat zij geen trektocht door het lichaam naar de longen kunnen maken. Vandaar dat volwassen wormen alleen bij veulens tot 6 maanden leeftijd worden gevonden. Bij oudere dieren worden de larven direct na het doordringen in de darmwand ingekapseld en worden bij merries rond het afveulen geactiveerd waardoor deze via de melk worden uitgescheiden. Alleen als het veulen is geïnfecteerd met zeer grote hoeveelheden wormen kan er diarree optreden, vaak op een leeftijd van 3-4 maanden. De larven die door de longen trekken kunnen tot hoesten leiden.
  • Parascaris equorum: ook de spoelworm komt vooral bij veulens en jaarlingen voor. Via de omgeving (wiede of box) kunnen besmettelijke eitjes met daarin wormlarven opgenomen worden. In de gastheer komen de larven vrij en dringen door de darmwand heen richting bloed- en lymfebanen. Via de lever komen ze in de longen terecht, waar ze zich verder ontwikkelen. Via ophoesten en inslikken komen de larven in de dunne darm terecht, waar ze tot volwassen wormen uitgroeien en van de darminhoud leven. De volwassen exemplaren leggen nu zelf eitjes, die met de mest vrijkomen in de buitenwereld. In 1-2 weken ontwikkelen eitjes zich tot infectieuze larven, die door de volgende gastheer opgenomen kunnen worden.
    Bij migratie door het lichaam veroorzaken de wormlarven vele bloedingen. Bij een ernstige infectie treden vooral bij veulens en jaarlingen hoesten, koorts, eetlust vermindering en groeistop op. De schade aan de longen zorgt ervoor dat bacteriële of virale longinfecties kunnen ontstaan. Larven kunnen zelfs in de hersenen terechtkomen en hersenstoornissen veroorzaken. De volwassen spoelwormen in de dunne darm veroorzaken chronische darmontstekingen, gekenmerkt door diaree, wisselende eetlust, vermagering en een doffe vacht. Bij een ernstige worminfectie de darm verstopt raken, wat zich uit in eetlustvermindering, koliek en het uitblijven van mest. Dit kan leiden tot een darmscheuring, gevolgd door buikvliesontsteking en zelfs de dood.
  • Dictyocaulus arnfieldi: infectie met de longworm komt bijna alleen voor als paarden samen met ezels gehouden worden, waar de worm veel vaker bij voorkomt. Via het voer kunnen besmettelijke larven opgenomen worden, waarna ze via het bloed in de longen terechtkomen. Ze gaan door het longweefsel heen en komen in de kleine bronchiën terecht, waar ze (binnen een maand na opname) uitgroeien tot volwassen wormen. Dan worden eitjes gelegd, die via ophoesten en inslikken in de darmen terechtkomen en zo met de mest naar buiten geraken. Binnen 3-4 dagen ontwikkelen de eitjes zich tot infectieuze larven, die door de volgende gastheer opgenomen kunnen worden. Een worminfectie met Dictyocaulus wordt gekenmerkt door het optreden van bronchiale verdikkingen en een verhoogde slijmproductie. De symptomen zijn: droge hoest, ademnood, verminderde eetlust en neusuitvloeiìng. Tenslotte kan longontsteking optreden door de verminderde conditie van de longen.
  • Habronema muscae: voor een infectie met de Habronema-worm is een tussengastheer nodig, de vlieg(made). Via contact met besmette vliegen kunnen infectieuze larven opgenomen worden door de vochtige delen van het paard, zoals mond- en neusslijmvlies. Via het bloed komen de wormlarven in de maag terecht, waar ze zich innestelen in de wand en binnen 2 maanden uitgroeien tot volwassen wormen. De volwassen vrouwelijke wormen in de maag leggen daar hun eitjes, die in de darm terechtkomen en tot larven uitgroeien. De wormlarven kunnen via de mest het dier verlaten en door vliegmaden opgenomen worden. Binnen 2 weken groeien de larven uit tot infectieuze larven in de inmiddels volwassen vliegen.

    Gevolgen:

    1. Maagharbonematose: De maagwormlarven veroorzaken chronische maagontstekingen met slijmvorming, bloedingen en maagzweren. Bij een ernstige infectie treden spijsverteringsproblemen, koliek en vermagering op.

    2. Huidharbonematose (zomerwonden): Komen de larven in huidwondjes terecht, dan veroorzaken ze huidhabronematose, vooral rondom de ogen en de lies. Hoewel de larven hier niet tot volwassen wormen uitgroeien, overleven ze het hele (warme) seizoen in de wonden. Hierdoor wordt de normale wondheling verhindert en ontstaan grote wonden. de paarden hebben veel jeuk en door hun geschuur wordt de aangetaste huid nog meer beschadigd. Dit leidt uiteindelijk tot blauwroodgekleurde, bloemkoolachtige woekeringen, waarbij vaak nog secundaire (bacteriële) infecties optreden. Derhalve zijn zomerwonden slecht te behandelen en helen pas bij het intreden van een kouder seizoen, waarbij veel wildvleesvorming optreedt. Wanneer de larven in de ogen van het paard terechtkomen, kan dit leiden tot een chronische bindvliesontsteking. Komen de larven via de neus in de longen terecht, dan kunnen ze chronisch hoesten en ademnood veroorzaken.

  • Onchocerca spp.: voor een infectie met Onchocerca wormen is de steekvlieg / mug nodig als tussengastheer. Via een beet door een besmette vlieg kunnen infectieuze larven in het paard terecht komen. De wormlarven komen in het bindweefsel van het nekgebied terecht, waar ze uitgroeien tot volwassen wormen en eitjes leggen. Via de bloed- en lymfebaan kunnen de larven naar het bindweefsel van de buik van het paard migreren, waar ze via een beet opgenomen kunnen worden door een steekvlieg. Binnen 1 maand hebben de infectieuze larven zich ontwikkeld en kunnen een volgende gastheer besmetten. In het nekgebied van het paard zijn doorzichtige strepen zichtbaar, waarin de wormen leven. Later verkleurd het weefsel groenachtig en wordt brokkelig. Er ontstaat plaatslijke necrose (celdood), waarna oedeem en fistelvorming optreedt. Bepaalde Onchocerca wormen komen in de gewrichtsbanden voor en veroorzaken daardoor kreupelheid.
  • oxyuris equi: een infectie met Oxyuris (Aarsmade) komt vooral bij oudere paarden voor die op stal staan. Binnen 1 week kan een infectieuze larve ontstaan uit een eitje en opgenomen worden door een gastheer. De wormlarven parasiteren in de dikke darm, waar ze in 4-5 maanden uitgroeien tot volwassen exemplaren. De vrouwelijke wormen migreren (vooral s’nachts) naar het anaalgebied van het paard en leggen daar eitjes, waarna ze weer terugkeren naar de dikke darm. De darmwanden raken beschadigd en ontstekingen en zweren treden op, wat koliek kan optreden. De paarden hebben hevige jeuk rond het anaalgebied, gekenmerkt door staartschuren. Een zogenaamde rattestraat kan optreden, gekenmerkt door haarloze plekken in de staart en huideczemen. Op deze plekken kunnen weer secundaire infeties ontstaan. Dit kan leiden tot eetlustvermindering en nachtelijke onrust.
  • Gasterophilus intestinalis: de paardenhorzel legt tijdens de zomermaanden kliene gele eitjes aan de haren van vooral de voorbenen van het paard. Doordat de paarden de huid likt, worden de eitjes met hun larven opgenomen door het paard. De larven verblijven eerst eerst een tijdje in het mondslijmvlies, waarna ze worden doorgeslikt en zich vervolgens vasthechten aan de wand van de maag. In de maag van het paard overwinteren de horzellarven, in het voorjaar laten ze los , waarna ze via de mest uitgescheiden worden. In de mest verpoppen ze zich en ontwikkelen tot volwassen paardenhorzel. Een paardenhorzel leeft een paar dagen, waarin deze de eitjes legt in de vacht van het paard. De besmetting verloopt meestal symptoomloos, alleen bij een massale besmetting kunnen de larven kauwproblemen veroorzaken en koliek en vermagering nadat de larven zich hebben vastgehecht aan het maagslijmvlies, waarbij zij zorgen voor beschadiging van de maagwand, door de haken waarmee zij zich vastzetten. Ter voorkoming is het raadzaam de paarden in het najaar te behandelen met Ivermectine.

Behandeling en preventie: Om een wormbesmetting onder controle te houden moeten de volgende maatregelen worden genomen:

  • Opname via de weide beperken door de paarden geregeld te verwieden en de weide afwisselend te laten afgrazen door koeien en schapen. De mest zoveel mogelijk te verwijderen en geregeld te bloten (mestplekken maaien), zodat door het zonlicht de besmetting met eieren en larven wordt gereduceerd. Ook de weide in het voorjaar maaien en hooien zorgt ervoor dat de weide ieder jaar weer schoon wordt.
  • Stalhygiëne, de stal geregeld schoonmaken en ontsmetten, zodat er geen besmetting in de stal kan optreden.
  • Stress vermijden, zodat de conditie van de darmen optimaal blijft, waardoor een overgroei van wormen wordt voorkomen.
  • Toevoegen van digesticur aan het voer, digesticur is een kruidenazijn met melkzuur. 100 ml toevoegen aan het voer zorgt voor een verbeterde speekselproductie en vertering in de dunne darm. Door de verbetering van de conditie van het darmslijmvlies wordt de opnamen en ontwikkeling van wormen in de darmen bemoeilijkt. digesticur is middel dat wormen afdoodt zoals de chemische wormmiddelen, maar door de hierboven beschreven werking zullen wormen zich niet of nauwelijks kunnen ontwikkelen.
  • Ontwormen met een anthelminthicum. Ondanks de noodzaak hiervan, moet worden bedacht dat veel wormen resistentie ontwikkelen tegen deze producten.